Denk aan Lot’s Vrouw

Dit is een van de kortste verzen in de Bijbel:Lucas 17:32 “Denkt aan de vrouw van Lot”.

Het is ook een heel eigenaardig vers omdat we normaal gesproken bemoedigd worden als we denken aan mensen die groot waren of grote daden deden voor God. Maar Lot’s vrouw deed nooit iets groot. In feite weten we niets over haar en hadden we ook nooit iets over haar gelezen, tot op het moment dat zij zich omkeerde naar de brandende stad Sodoma. We kennen zelfs haar naam niet – ze is enkel maar “Lot’s vrouw”.

Lucas zegt ons om haar te herinneren in de context van de waarschuwingen over de nakende en plotse wederkomst van de Here. Lucas trekt ook een aantal vergelijkingen tussen de tijd van Lot en de tijd waarop de Here terugkomt.  Hij spreekt over het feit dat mensen zullen voortgaan met hun dagelijkse bezigheid en onwetend zullen zijn van het feit dat plotse verdelging hen zal treffen.  Daarna waarschuwt hij voor het gevaar om terug te kijken zoals Lot’s vrouw deed.

Dus werd ik nieuwsgierig naar deze vrouw. Wie was zij en wat was er zo slecht aan haar dat de Here haar zou gaan gebruiken als een negatief voorbeeld voor alle tijden? Daarom werd ik nieuwsgierig naar deze vrouw.

We lezen in Genesis 13 dat Lot opbrak naar het oosten richting Sodoma, en uiteindelijk in die verdorven stad woonde. Genesis 19:1 zegt dat hij in de poort van de stad gezeten was. Blijkbaar kunnen we daarvan afleiden dat hij in dienst stond van de stadsraad van die verschrikkelijke plaats. Toch zegt Petrus: “…maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft behouden –want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken” (2Petrus 2:7-8). Dit lijkt in tegenstelling tot het feit dat Lot er voor koos om naar de stad te verhuizen, en er uiteindelijk te blijven, terwijl hij gekweld wordt door hun goddeloosheid. Waarom trok hij er niet weg? En waarom ging hij er wonen? Misschien ligt het antwoord bij zijn vrouw. Misschien was zij het die hunkerde naar de stadslichten en misschien was het om haar en ondanks zijn persoonlijke twijfels dat Lot in Sodoma woonde.  

Dit verklaard zeker het machtig bolwerk dat over heel de stad heerste en zover reikte dat zij er geen afstand van kon nemen, zelfs toen de engelen haar lichamelijk uit die plaats hadden gesleurd. De engelen drongen op hen aan: “Vlucht om uws levens wil; zie niet om, en sta nergens in de streek stil …” (Genesis 19:17). “Maar zijn vrouw, die achter hem liep, zag om…” (Genesis 19:26). Zij kon de pleziertjes, het comfort en de opwinding  van de verdorven stad niet zomaar lossen en zelfs toen haar lichaam uit Sodoma was gesleept, bleef haar hart daar, en keek ze ernaar met verlangen en begeerte.

Vele jaren later zouden de kinderen van Israël hetzelfde doen: Ze zouden voortdurend terugkijken naar Egypte en verlangen naar de dingen die ze achtergelaten hadden. (Numeri 11:5, 14:3,4). Ze hadden duidelijk de lessen over lot’s vrouw vergeten en waren net als zij ondankbaar geworden voor de Redding van de Here, en verlangden eerder naar de heidense pleziertjes van hun vorige verblijfplaats.

In het Nieuw Testament worden we aangemaand om te denken aan Lot’s vrouw en niet terug te blikken naar dat waarvan we gered zijn.  Maar het blijft een onfortuinlijke menselijke trek om terug te verlangen naar de dingen waarvan we gered zijn. Dit komt omdat ons geheugen de slechte dingen lijkt te vergeten en enkel de goede dingen van ons vorig leven herinnert. De Israëlieten konden de zweepslagen van de slavendrijvers niet meer herinneren maar wel de vis, de knoflook en de ajuinen die ze in Egypte aten. Net zo vergeten wij dikwijls de schuld, de schaamte, de gebondenheid en de frustraties van ons leven vóór Christus, en we herinneren ons enkel de voorbije zondige pleziertjes.

Lot’s vrouw keerde eigenlijk niet terug, ze keek enkel maar terug, maar dat was zo bedenkelijk in God’s ogen dat Hij haar onmiddellijk doodde en haar omzette in een zoutpilaar. Soms denken we dat terugblikken(met verlangen) niet zo ernstig is, zolang we maar niet echt terugkeren. Maar voor de Here is terugkijken zeer ernstig. Dit omdat zelfs al lopen we voortdurend in de goede richting, onze harten nog steeds van de wereld zijn, en alzo steken we iedereen rondom ons aan door ons gebrek aan toewijding. Het was een kleine minderheid onder de Israëlieten die ondankbaar waren voor de voorziening en de verlossing van de Here, en zij infecteerden de rest van het volk, totdat geheel Israël morde tegen de Here (Numeri 11:4-5). Op die manier kan een kleine groep die niet toegewijd is, een gemeente of een hele groep van gelovigen ontmoedigen.
Jezus zei: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods.” (Lucas 9:62). Dat is een sterke verklaring maar het bevestigt God’s oordeel over de vrouw van Lot. Er is onder Gods volk geen plaats voor hen die voortdurend klagen en verlangen naar vroegere tijden. In Zuid-Afrika worden immigranten van een bepaald land “wanneerwij”s genoemd, omdat een van de uitspraken  die ze het meest gebruiken “wanneer wij…terug zijn in het oude land” is. Geestelijke wanneerwij’s spreken misschien niet altijd over hun vorig leven, maar zij denken er zeker dikwijls genoeg aan.  God zegt: “maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen. Doch, wij hebben niets vandoen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt.” Hebr. 10:38.

Jezus staat in sterk contrast met Lot zijn vrouw. Zijn heerlijkheid verlatend en geboren zijnde als een man, had Hij zeker veel om naar terug te kijken. Maar toch zet Hij zijn schreden standvastig en onwrikbaar richting Jeruzalem en het kruis (Jesaja 50:7; Lucas 9:51). Paulus toonde dezelfde vastberadenheid om zijn taak te vervullen en elk aspect van zijn roeping af te maken, ongeacht hoe hoog de kost. Laat ons dus ophouden met het denken aan hoe goed het was in de wereld en hoe moeilijk het is om de Here te dienen. Laten we onze ogen richten op de hoop die voor ons ligt, laten we vergeten wat achter ons ligt en laten we ons uitstrekken naar het doel voor de verheven roeping van God in Jezus Christus(Fil. 3:13-14).

Denk  aan Lot’s vrouw.

Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod, dat hun is overgeleverd. Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel; of: een gewassen zeug naar de modderpoel.” (2Petrus 2:20-22).